Werkzaamheden sporadisch, geen ondernemersschap

Een adviseur die slechts gedurende twee jaren in het Handelsregister was ingeschreven, een beperkt aantal klanten had en slechts sporadisch werkzaamheden verrichtte, kon volgens Hof Arnhem-Leeuwarden niet worden aangemerkt als ondernemer.

Een belastingplichtige die na een langdurige verblijf in het buitenland in 2009 in Nederland terugkeert start diverse adviesactiviteiten op waarbij hij zich op basis van ‘no cure, no pay’ laat betalen. In 2009 en 2010 verricht hij zo werkzaamheden voor twee stichtingen. De opbrengsten zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Met ingang van 1 januari 2011 heeft hij  zich als financieel adviesbureau laten inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Hij ontvangt een lening in dat jaar waarbij duurzaam ondernemerschap een van de voorwaarden is en plaatst een advertentie in een lokaal dagblad. In 2011 vertegenwoordigt hij dertien beleggers in een beleggingsfraudezaak en verricht hij financieel-economische dienstverlening ten behoeve van een klant. In 2012 verricht hij financieringsinspanningen ten behoeve van de Duitse investeringsgroep. In 2011 en 2012 heeft hij zich ook bezig gehouden met andere projectmatige activiteiten maar hij heeft daarmee geen omzet behaald en is dienaangaande geen schriftelijke overeenkomsten met derden aangegaan. Vanaf 2013 behaalt hij geen resultaten meer uit zijn activiteiten. Met ingang van 31 december 2012 heeft hij zich ook uit het Handelsregister uitgeschreven.
Met de inspecteur is in geschil of zijn inkomsten in 2011 en 2012 moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming en of hij recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De inspecteur bestrijdt dat er sprake is van ondernemerschap.
Volgens het hof moet bij de beoordeling of sprake is van een onderneming onder meer gelet worden op de volgende factoren:

  1. de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden;
  2. de grootte van de brutobaten;
  3. de winstverwachting;
  4. het lopen van (ondernemers)risico;
  5. de beschikbare tijd;
  6. de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven;
  7. het aantal opdrachtgevers;
  8. het spraakgebruik.

Het hof overweegt dat op de belanghebbende, bij gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de last rust om het ondernemerschap aannemelijk te maken. Volgens het hof slaagt hij daarin niet. Met name ten aanzien van de factoren duurzaamheid, winstverwachting, bekendheid naar buiten en aantal opdrachtgevers komt het hof tot het oordeel dat van ondernemerschap geen sprake is. Bovendien heeft de man de bedoelde activiteiten slechts gedurende twee jaren uitgeoefend, heeft hij slechts gedurende deze twee jaren in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven gestaan en is niet gebleken van investeringen van enige omvang.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 4-10-2016, 15/01373 t/m 15/01376 (ECLI:NL:GHARL:2016:7885)

 
 

Naar nieuwsoverzicht